“Wil je alsjeblieft van mijn onderbroek afgaan?”
“Paul Meulendijk belde mij op een avond en vroeg me even bij hem langs te komen. Ik kon niet, want ik paste op onze toen nog kleine kinderen, mijn vrouw was er niet. Meulendijk vroeg me derhalve toen telefonisch of ik Prins wilde worden. Ik heb niet gelijk ja gezegd, hoewel ik diep in mijn hart het een leuke uitdaging vond. We hebben er thuis over gepraat, Eugenie, mijn vrouw, was namelijk gevraagd om page te worden in Oosterbeek. Dat ging moeilijk samen. Uiteindelijk hebben we voor Prins gekozen”.
En zo begroette de On-Ganse zijn Hans de 4e.
“Ik was op dat moment al 21 jaar medewerker. Vanaf 1959, het jaar van Ton ter Horst, was ik er al bij. Andere wapenfeiten waren een optreden met generaal Snor en als prinsendrager. Zo ben ik erin gerold. Mijn laatste functie vóór ik Prins werd was die van Sim Sala Bim. Daarna ben ik de poppenkast gaan doen, ik kwam in de plaats van Arno van Slooten die het zo’n jaar of vijf had gedaan. Ik heb zelfs nog een keer met het herenballet meegedaan. Die keer dat men had verzonnen een dans om een Afrikaanse kookpot op te voeren. Hoewel de pot zeer klein was uitgevallen zei toch iemand: ga jij er maar mooi in. Tijdens de repetities werd er pittig gedronken, dat was zo van een keer oefenen en meteen weer een neut weet je wel, schitterend gewoon”..
Hans herinnert zich van vroeger nog wel de schrik die hen vaak om het hart sloeg wanneer ze bij een bepaalde avond door de gordijnen gluurden, de zaal in, en om 8 uur nog maar een man of veertig zagen zitten. ja, bijvoorbeeld op carnavalsmaandag. Daar werd je echt koud van. Maar langzamerhand, eigenlijk vrij snel liep het toch vol. Ze waren natuurlijk ook in de gang en zo. Toen er werd aangekondigd dat we naar binnen gingen waren het er ineens vierhonderd. Zoals tegenwoordig op feestjes heb je een gedeelte van de gasten die laat komen, bij ons, dat was vaste prik, stroomde er na de zitting zo om een uur of tien toch nog een hele zwik binnen. Maar zoals tegenwoordig, ik denk wel eens waar kómen ze vandaan. Aan de andere kant is het nadeel van zo’n grote club dat het een trage toestand wordt en dat wanneer er veel zijn die nog wat willen zeggen, dat gewoon niet mogelijk is”.
Op dit moment gaat Hans over op een wat lager stemregister. Met een enigszins samenzweerderig toontje vervolgt hij: “ik weet niet of dit op de band mag, maar weet jij dat wij vroeger betaald werden? Dat was vroeger zo, ja. Kijk, die prinsendragers hadden zogezegd een sjouwerstaak, een dienende taak. Wij zaten allemaal nog op school en om ons, arme leerlingen, een beetje tegemoet te komen in de uitgaven van de carnavalsavonden kreeg de commandant van de dragers van de adjudant een aantal tientjes in z’n zak gestopt voor ons”.
“Kolderstukken hadden we ook. Je kon je alleen maar achter het toneel omkleden, er waren een groot aantal attributen bij, een puinhoop. In een van die stukken, het had iets met circus te maken, moest ik me zeven keer omkleden, voor een acrobatennummer. Daarvoor ging mijn zwembroek aan en m’n onderbroek uit en omgekeerd. Een van die keren stond een meisje van het ballet op mijn onderbroek wat heeft geleid tot de legendarische woorden: wil je alsjeblieft van mijn onderbroek af gaan?! Mensen, wat een puinhoop”.
Eén herinnering is een erg dierbare voor Hans de Vierde: “Toen ik Prins geworden was dachten mijn kinderen dat ik in een kasteel ging wonen”.