” Ik vergeet nóóit die kop van Ad Stein, toen Frau Rot – van de wethouder – vroeg:
“Was sind Sie von Beruf?” En hij zei: “ja, eh, ich, ich bin, ahum, Lóósgieser!”
“Loodgieter is Klempner in het Duits. Prachtig hè? Van onze buitenlandse reizen moesten we die naar Limburg a/d Lahn afzeggen. Het viel gelukkig in goede aarde. Er waren andere dingen te doen. Die andere keer zijn we grandioos ontvangen, de hele Kindergarde stond aangetreden. We zijn ook met een flinke grote groep in Duisburg geweest. Een enorm festijn. Enfin Ad Stein danste daar met de vrouw van de wethouder. De rest weet je, want die is tot kop van dit interview verheven. Frau Rot kwam nog naar mij toe en zei: “Wat is in godsnaam een Loosgieser?”
“Ik ben met mijn grijze hoed afgegaan, en ik kreeg het rokkostuum weer aan. Op de fiets de zaal uit”. “Jan Klijntjes is drie keer op bezoek geweest om te vragen of ik Prins wilde worden. Twee keer zei ik dat ik er niet over piekerde, maar de derde keer heeft hij me kennelijk in een uitstekende stemming gekregen”. “Een scheepstoeter heb ik uit wanhoop meegenomen, omdat ik de meute niet kon overschreeuwen op al die avonden als ceremoniemeester. Ik dacht dat is het, zo’n toeter. Iedereen was altijd op slag stil. Hij is er nog, dat ding. We hebben heel wat activiteiten met z’n allen gedaan. Zoals dat feest in Sonsbeek. Een hele mooie meid was er bij, ik kan geen namen onthouden, doffe ellende is dat. Maar het feest was grandioos. Enfin op dat soort feesten had ik die toeter”.
Robert was tandarts, een afwijkende eend in de zakenlevenbijt die Arnhem ook is. “Wanneer er ruzies waren ontstaan in die kring vroegen ze mij om de besprekingen daarover voor te zitten. Ik was neutraler dan die zakenlieden. Ze konden nooit zeggen het is in belang van zijn zaak”.
Alaaf, laten we eens naar Bob’s prinsenkostuum gaan kijken met het veel te lage kruis. Bob daarover: “Het was door de vereniging betaald. Een wit kostuum, gemaakt door Klekamp. Bij mijn eerste optreden kreeg ik te horen dat ik lelijke benen had en dat mijn broek véél te laag hing. Het was een soort knickerbocker. Je werd wél bekeken, mensen!”
“Joop van Loon kwam me halen voor dat optreden. Je hoeft je niet zenuwachtig te maken, waren zijn legendarische woorden. Je hebt een zéé van tijd. Maar het decor was vijf verdiepingen hoog en ik moest helemaal naar boven naar het balkon, en het eerste dat ik te horen kreeg was vlug, vlug! Ik stond te hijgen als een gek en maai vriendelijk zwaaien”.
“Je moet je als Prins een taak stellen, zorgen dat iedereen het naar de zin heeft. Alles wat je verkeerd doet doe je dubbel verkeerd en wat je goed doet doe je dubbel goed. Je werd recht voor de leeuwen gegooid, je kon amper bijkomen van al die trappen die je bent op geklommen en je moest als een achterlijke gaan lopen zwaaien”.
“Wat ik tegenwoordig mis in de carnavalspresentatie is de inbreng van de gein van de eigen stad, van de eigen leefgemeenschap”.